Onze eigen universeeldeskundige Kasper van Hoek kruipt in de huid van Burgerman. De superheld die de consumptiemaatschappij met argusogen aanschouwt.
Na de vrijdagmiddagborrel loop ik mijn kantoor uit en zie dat mijn fiets gestolen is. Ik weet meteen wat er komen gaat. Ellende.
Niet dat het zo erg is wanneer je fiets een keer gestolen wordt, ik heb The Lion King gezien, het is de cirkel des levens, mijn ellende is een ander zijn geluk. Het vervelende is dat ik een nieuwe tweedehands fiets moet kopen.
De stofzuigerwinkel
Het kopen van een fiets is een crime. Ik hou niet van fietsenwinkels, ik vind dat bijna net zo erg als die winkel in Groningen die elk onderdeel van elke stofzuiger verkoopt en ook allemaal andere dingen die je liever niet daar koopt.
Maar wanneer je zo nu en dan een onderdeel nodig hebt gaat dat vaak gepaard met haast, een onderdeel gaat zelden gepland kapot. En als je dan halverwege het stofzuigen bent, dan maak je dat toch graag af. Dus dan kan het internet wel alles hebben, zo’n winkel is dan toch sneller.
Het vervelendst aan die winkel is het personeel, ze kunnen je bestaan volledig negeren en tegelijkertijd bemoeizuchtig zijn. Het is een gave die, terugkomend op het onderwerp, de gemiddelde fietsenmaker ook niet vreemd is.
Regels voor het kopen van een fiets
Bij het kopen van een fiets hanteer ik twee regels. Regel een, koop een fiets in de eerste winkel waar je komt. In de tweede winkel is het niet beter, je kan niet aan de gang blijven. De fietsen zijn overal net niet wat je zoekt en overal kosten ze te veel. Regel twee, praat zo min mogelijk met het personeel. Want die willen altijd dat je een andere fiets koopt.
En als je dan een keer, omdat ze zo blijven aandringen, een testritje hebt gemaakt, dan lukt het met geen mogelijkheid meer om een andere fiets van ze te kopen. Ze laten je net zo lang uitleggen waarom je die fiets niet wilt tot je jezelf in een hoek praat en die fiets dan toch maar koopt.
Eigenlijk heb je niets meer in de hand als je een fietsenwinkel binnenloopt. De fietsenmaker bepaalt.
‘Laat alle hoop varen, gij die hier binnentreedt’
Voordat ik naar binnen ga bekijk ik een rijtje fietsen dat tegen de gevel staat. Ik ben nog niet op de helft of de fietsenmaker komt naar mij toe.
“Wat zoek je.” Ik kijk eerst even rond.
“Maar waar kijk je dan naar bij dat rondkijken, iets specifieks?” Ik kijk eerst even rond.
“Maar naar wat dan”, blijft hij proberen, “ik heb achter namelijk ook nog een fiets staan.” Ik kijk eerst even rond, daarna mag je me vertellen wat je me wilt vertellen.”
Hij loopt weg door de zijdeur en gooit deze hardhandig dicht. Ik heb me kranig geweerd.
Hangslot
Nadat ik rond heb gekeken loop ik naar de fietsenmaker en zeg dat ik een fiets wil kopen. Nou, in de winkel, daar moet je niet kijken, zegt hij chagrijnig, maar achter heeft hij nog iets moois staan. Ik loop mee en voordat ik iets kan zeggen stuurt hij mij op een testritje.
Eenmaal terug probeer ik nog hier en daar kritiek op te leveren, gekke ventielen, remt een beetje raar, maar dat wordt allemaal met een minachtend pufje en bijbehorend handgebaar onschadelijk gemaakt. Moedeloos laat ik mij de fiets verkopen. Bij het afrekenen vraagt hij of ik ook een goed hangslot heb. In paniek zeg ik ja. Ik wil weg.
Eenmaal buiten bedenk ik mij dat ik nu ergens anders een hangslot moet kopen. De enige winkel op de route is de winkel die elk onderdeel van elke stofzuiger verkoopt en ook allemaal andere dingen die je liever niet daar koopt.